Een geharde politievrouw met 30 jaar operationele ervaring, dat is wie ik ben. Ik ben relatief jong mijn moeder aan kanker verloren — wat er ook gebeurt — iets ergers dan dat kan me niet meer overkomen.

Dat maakt dat ik heftige incidenten in mijn werk redelijk goed kan handelen. In al die jaren heb ik net als vele collega’s heftige incidenten meegemaakt. Incidenten die je niet gelijk loslaten. Zo weet ik nog mijn eerste reanimatie: een 16 jarig meisje. Een meisje dat taart at omdat zij net uit het ziekenhuis was ontslagen. Zij redde het niet. Ik zag de verslagenheid van ouders toen hun zoontje door een noodlottig ongeval in de haven om het leven kwam. Op zondagmorgen had ik ooit eens met 1 collega een dubbele reanimatie. 1 mijnheer werd onwel en tijdens het reanimeren zag ik de buurman in elkaar zakken. Hij bleek een zwak hart te hebben en door de commotie werd hij onwel. Beiden hebben het niet gered. Dat bleek tot twee weken geleden de meest bijzondere gebeurtenis uit mijn politie carrière. Tot twee weken geleden …

Een vrijdagmiddag, late dienst, ik ben officier van dienst, kortweg ovd P. Een ovd komt bij grotere incidenten ter plaatse en is herkenbaar aan het groene hesje. Vanuit andere disciplines zijn er ook ovd’s. Meestal overleggen wij met elkaar wat wij van elkaar verwachten en wat wij voor elkaar kunnen betekenen. Ik neem de dienst rond 14:45 uur over van de vroege dienst. “Heb je nog bijzonderheden?”, vraag ik mijn voorganger. Het antwoord is nee, ik hoop dat jij een drukkere dienst hebt. Dat dit een dienst zou worden waarbij ik getuige zou zijn van twee heftige incidenten kon ik op dat moment niet bevroeden.

Vechten voor een heel jong leven

Mijn chauffeur is Marco, een collega die ik nog ken van mijn vorige bureau. Vlak hierna hoor ik via de mobilofoon dat er eenheden worden gestuurd naar Hazerswoude. Daar is een kindje te water geraakt. Brandweer ambulance en de traumahelikopter zijn onderweg. Ook wij gaan daarheen. Ik hoor dat collega’s doorgeven dat het kindje 1,5 jaar oud is en in de sloot naast de ouderlijke woning is gevallen. Hoe lang zij in het water heeft gelegen is onbekend. Vlak hierna hoor ik dat zij weer ademhaling heeft. Kippenvel staat op mijn armen. ‘Kom op kleine Puk ga er voor’, spookt het in mijn hoofd. Als ik in de tuin kom, waar de trauma artsen, vrijwillige brandweer en mijn collega’s staan om haar te reanimeren, zie ik een paar roze laarsjes met bloemetjes. Ik krijg een prop in mijn keel. Die roze laarsjes horen aan kleine meisjesvoetjes en niet op een tuinpad. Ik zie verbetenheid bij een ieder. Er wordt met man en macht gevochten om dit jonge leventje te behouden. De ouders zijn in de woning spullen aan het pakken om naar het ziekenhuis te gaan. Als zij de tuin in komen, staat ineens de moeder stil en staat even alleen. Ik sta naast haar en zeg dat ik niet weet wat ik moet zeggen maar dat iedereen alles doet om haar dochtertje te redden. Ik sla mijn arm om haar heen en heel even huilt ze. Een spoedtransport van de motorrijders uit Den Haag is er. Zij stemmen af hoe zij willen rijden. Zij doen dit met ter plaatse bekende collega’s. De kleine meid wordt vervoerd naar het Sophia ziekenhuis in Rotterdam. Ons gebied is waterrijk en er zijn vele bruggen die er voor de grote- en pleziervaart regelmatig uitgaan. Ik vraag aan het OC of zij alle bruggen in de route naar beneden willen houden tot de stoet voorbij is. Dit gebeurt. De ouders staan op afstand met de armen om elkaar heen te kijken naar wat volgens mij je grootste nachtmerrie moet zijn. Je kind verliezen. Na ongeveer drie kwartier gaat ze vervoerd worden. Als iedereen weg is, pak ik de laarsjes op en zet ze bij de achterdeur. In de hoop dat ze ze snel weer aan zal trekken. In de debriefing wordt openlijk gesproken over wat het met collega’s heeft gedaan. Dit zijn jonge mensen, velen hebben zelf kinderen. Een enkeling zegt niet veel, voor een ander is dit de derde reanimatie in een week, weer een ander spreekt openlijk over hoe hij/zij het ervaren heeft. De opvang is top. Er is goed gewerkt, het zag er uit als een geoliede machine. Wij gaan weer door. We eten een hapje met team Gouda, zijn voornemens om bij team Leiden Midden te vragen hoe het staat met de studentenfeesten.

Een nieuw incident, een nieuw spoedtransport

Vlak voor het bureau Leiden Midden hoor ik het OC diverse eenheden oproepen om naar Bodegraven te gaan, daar is een vijfjarig jongetje in de Oude Rijn gevallen. Men weet niet hoe lang hij er al in gelegen heeft. De brandweer, ambulance en de traumahelicopter gaan ook ter plaatse. Dit kan niet waar zijn, is mijn eerste reactie, niet twee kindjes in één dienst. Ik wil dit niet! We keren om, zetten onze optische en geluidssignalen aan en rijden die kant op. Als we aankomen is er al een duikploeg van de brandweer te water. Daarvoor zijn twee collega’s met een aantal burgers te water gegaan. Maar het was te diep en te koud om goed te kunnen zoeken. Ook hier zijn de ouders ter plaatse. Er zijn veel mensen op de been. Ze staan zelfs op de brug om van beneden — daar waar het gebeurt — niets te missen. Aan ons de taak om de mensen weg te sturen. In het water wordt koortsachtig gezocht. Tot de verlossende kreet: “We hebben hem”. Ik hoor een mevrouw, zij is een familielid, aan mij vragen of hij nog leeft. Het is mij bekend dat hij geruime tijd in het water heeft gelegen, wat moet ik zeggen? Verder dan ‘het ambulancepersoneel zal alles doen om hem te redden’ kom ik niet. De ouders willen naar hun kind, het verdriet, je ergste nachtmerrie. Ook voor deze kleine man komt er een spoedtransport richting het Sophia kinderziekenhuis.

Het hoort niet

Marco en ik stappen in de auto, we realiseren ons allebei dat we twee heftige incidenten hebben meegemaakt. We hebben niet gereanimeerd, hebben de kindjes niet gezien, maar twee kinderen in één dienst die in het water vallen en gereanimeerd moeten worden, dat is te veel. Ook hierna komt er voor ons opvang en een debriefing. Hier geldt hetzelfde; jonge collega’s die vaak zelf kinderen hebben. De 1 spreekt zich meer uit dan de ander, daar is ruimte voor. Het team collegiale-opvang zit voor ons klaar. Marco en ik praten in mijn teamkamer nog wat na. Daarna rijd ik in het donker naar huis. Dat is even lekker. Thuis zit ik een half uurtje met een glaasje wijn alles nog eens te overdenken. Het verdriet van de ouders, niet te bevatten, mijn collega’s die het volgens veel burgers nooit goed doen, ambulance personeel, brandweer, traumahelikopter bemensing, voor ons allen is dit een dag of een dienst om nooit te vergeten. De volgende dag lees ik dat het jongetje uit Bodegraven het niet heeft gered. Zondagmorgen krijg ik bericht dat de roze laarsjes nooit meer gebruikt gaan worden. Verslagen ben ik. Kinderen horen niet dood te gaan. En ja ik weet het, er gaan er velen, maar het hoort niet!

Bewondering en respect

In overleg met Politie Gouda hebben wij deze openhartige en emotionele brief geplaatst. Hulpdiensten staan vaak onder grote druk. Ondanks dat ze werk doen wat niet zelden betiteld kan worden als ‘Heldendaad’, worden ze in sommige situaties tegengewerkt. Het is belangrijk dat mensen beseffen wat voor dankbaar en goed werk de Politie doet. Zoals ook in deze brief te lezen valt is het niet altijd even makkelijk en worden agenten vaak geconfronteerd met heftige en verdrietige situaties. Soms zelfs situaties waarbij ze hun eigen leven in gevaar brengen voor een ander. Uit respect en met bewondering voor het bijzondere politiewerk van die bewuste vrijdag, delen wij deze brief.

Lees ook: Lieve kleine krullenbol